Bij de start van Zinwijzer – door de zorgketen Utrecht – ging het over zin en zingeving, met als ondertitel de vraag: ‘waar kom jij je bed voor uit’. Dat blijft een mooie vraag die al snel uitnodigt tot het stellen van meer zingevingsvragen. Wat is de zin van het leven in relatie tot eenzaamheid & isolement, sterfelijkheid & dood, gebondenheid & vrijheid. Deze zorgen of existentiële vragen, moduleren ten opzichte van elkaar, afhankelijk van onze levensfase en persoonlijke situatie.
Deze grote levensvragen vinden hun grond in existentiële angst. Deze angst brengen we in ons bewustzijn tot leven als zingevingsvragen. De filosoof onder ons weet dat er geen antwoorden zijn, wie het meent te weten weet niets. Wie echter ziet dat het leven dat in ons leeft de zin in zichzelf is, dat geen bewustzijn nodig heeft, is wijs.
Zien dat het leven in feite niet persoonlijk is, maar universeel, maakt onmiddellijk duidelijk dat wij mensen helemaal niet over zingeving gaan. We hebben dat begrip geconstrueerd in ons denken en daarmee losgeweekt van ‘wat het is in zichzelf’ zodat we het in twijfel kunnen trekken. Op die manier kunnen we het persoonlijk maken. Deze hele route van het bewustzijn, is een misvatting die alleen door het hebben van dat bewustzijn kan ontstaan.
Eenmaal in deze valkuil van – ik denk dus ik besta – gevallen, proberen we min of meer deze existentiële angst te reduceren. Het lijkt erop dat de mens zijn hele leven op zoek is naar zekerheden, of liever: onzekerheden probeert te elimineren. Ik noem dat onzekerheidsreductie, door het vergaren van bronnen van bestaan, zowel materieel, religieus, spiritueel alsook intellectueel.
Toch is dat niet altijd zo geweest:
Er is een tijd geweest waarin in het oude China en in het oude Griekenland de natuur, het leven, werd gezien voor wat het is: chaos. Dat wil zeggen, er is geen orde, geen bedoeling. In ieder geval niet zoals Plato en Confucius dat later gingen bedenken.
Het verhaal over de azijn-proevers gaat over drie mensen uit de oudheid, Confucius, Boeddha en Lao Tse. De eerste twee kijken zuur, maar Lao Tse lacht. Het proeven van de azijn is een metafoor voor de blik op de wereld als onderdeel van de kosmos:
Confucius
Confucius geloofde dat het heden niet in de pas liep met het verleden en dat het menselijk bestuur op aarde niet in harmonie was met de Hemelse Weg, het bestuur van het universum. Hij zag de Keizer als intermediair tussen de grenzeloze hemel en begrensde aarde, hij legde een extreme sterk nadruk op rituelen en eerbied voor de Voorouders, de doorgevers van deze rituelen.
Boeddha
Boeddha zag vooral bitterheid in het aardse leven, hij zag dat de mens vervuld was van gehechtheid en begeerten die pijn en lijden voortbrachten. De wereld was vervuld van illusies, een rondwentelend wiel van pijn voor alle schepselen, dat maar moeizaam kon worden overwonnen.
Lao Tse
Volgens Lao-tse kon de natuurlijke harmonie die vanaf het eerste begin bestond tussen hemel en aarde door iedereen worden gevonden, op ieder willekeurig tijdstip, maar niet door de regels van het confucianisme te volgen. Hij zag de aarde als een afspiegeling van de hemel, onderworpen aan de dezelfde kosmische wetten. Deze wetten beïnvloeden niet alleen de omwenteling van planeten, maar ook de levenscycli op aarde. Lao Tse meende dat het ingrijpen door de mens, het natuurlijk evenwicht verstoort, waardoor de harmonie zich terugtrekt naar de verte.
Nu zou je kunnen denken dat Lao-Tse ook alle redenen had om somber te kijken, hij zag immers hoe de mens met zijn bewustzijn zich boven de natuur plaatste en zo ingreep. Echter dát zou in tegenspraak zijn met zijn non-dualistisch staat. Lao Tse zag: wat vanzelf is zoals het is, dát is de Tao. Het Bewuste Zijn, dat niet denkt, niet redeneert, niet oordeelt, niet ingrijpt en van alles wat het niet doet ook geen bewustheid heeft.