Als ik mijn kinderen niet meer herken, wil ik dat jullie mij helpen, ook als ik dat tegen die tijd niet meer overzie… Voorstelbare gedachten over de laatste fase van je leven, waarbij je gruwelt van het idee dat je je kinderen niet meer herkent.
Toch denk ik dat hier een basale denkfout wordt gemaakt.
Kijk eens naar mensen met later opgelopen hersenletsel, die op goed moment geen enkel sociaal-emotioneel contact (meer) kunnen leggen met ouders of kinderen. Verzorgers zeggen vaak dat die mensen tóch gelukkig zijn. Niemand die het echt weet, natuurlijk. Toch zal niemand zeggen dat deze mensen maar het beste geëuthanaseerd moeten worden, toch? Voor dat het zover komt moet er zwaar fysiek lijden bij komen. Maar dán gaat het dus over wat anders dan het dementerende brein.
Van naasten hoor je vaak dat de dementerende een lege huls is geworden, iemand zonder identiteit. En dat klopt natuurlijk, want identiteit wordt gevormd door wat in het brein is opgeslagen. En juist dat, het kennen en gekend worden, verdwijnt. Toch is er op een veel basaler niveau wel degelijk inhoud, al is het maar tijdelijk.
Je zou dus kunnen stellen dat de dementerende (al) niet meer je ouder of je partner is. Die bestaat op het niveau van identiteit niet meer. Dus als dat wat mij identiteit geeft, volledig is verdwenen, dan ben ik in feite dus een ander. Ik ben dan niet meer de persoon die ik was. toch?
Vraag is dan: hoe kan ik (degene dit ik nu ben), voor die ander (degene die ik mogelijk word), bepalen dat die ander dood moet? Als een verstandelijk beperkte niet dood wil, waarom zou een verstandelijk beperkte, door dementie dan wel dood moeten? Omdat die ooit een andere weldenkende figuur was?
We hebben al gezien dat we anderen niet zomaar euthanaseren, als ik later zwaar dementeer dan ben ik een ander. Op z’n minst een dilemma.